Het Slabberjanspel draait om het ruilen van speelstukken. Deze stukken hebben verschillende waarden, hogere en lagere. Door het ruilen probeert men de eigen positie in het spel te verbeteren. De spelregels geven aan in welke volgorde wordt gespeeld. Ook bepalen deze regels wat spelers moeten zeggen of doen tijdens het spel. Slabberjan kan in principe met twee tot 42 spelers worden gespeeld.
Vaak wordt het Slabberjanspel als typisch Zeeuws spel beschouwd. Ook in Noorwegen, Duitsland en Italië bestaan echter spellen die lijken op Slabberjan. Sommige uitdrukkingen evenals afbeeldingen op speelstukken zijn ook bekend in het buitenland. De precieze herkomst en geschiedenis van dit spel zijn niet bekend.
- de volgorde van het spel
- de waarde van de speelstukken
- de te gebruiken uitdrukkingen.
Een bijzondere regel bij Slabberjan is echter dat de regels tijdens het spel regelmatig ter discussie staan (en er dus wordt afgeweken van deze regels...).
Slabberjan heeft in totaal 42 houten speelstukken of doppen. Er zijn 21 verschillende speelstukken, die dus elk tweemaal voorkomen. Een afbeelding of cijfer op de dop geeft aan welke waarde deze heeft. Slabberjan kent acht verschillende afbeeldingen of figuren en dertien cijfers, van nul tot en met twaalf.
Acht van de 21 verschillende speelstukken of doppen van Slabberjan, op een zakje van boerenbont. Het zijn (van links naar rechts): Jan Rit, Herberg, Smoel, Poesje, Pispot, Vogel, Wittebrood en Kap-Af. |
Aan de doppen zit een steeltje zodat ze tussen de vingers vastgepakt kunnen worden. De doppen zijn ongeveer vijf centimeter hoog. De speelstukken worden meestal opgeborgen in een zelfgenaaide zak van ‘schortegoed’. Dit is het boerenbont waarvan de Zeeuwse schorten vervaardigd zijn. Tijdens het spel worden de speelstukken gaandeweg uit deze zak gehaald.
Bij oudere, en zelfgemaakte speelstukken, ontbreekt vaak het steeltje. Ook in de daarvoor gebruikte afbeeldingen (en de interpretatie ervan) komen nogal wat variaties voor.
Deze leggen ze voor zich op tafel neer. Tijdens het spel moet soms een cent betaald worden aan de 'pot'. De winnaar van het spel krijgt de pot.
Slabberjan kan in principe met twee tot 42 spelers worden gespeeld. Een groep van ongeveer vijf tot vijftien spelers levert echter het beste effect. Er wordt dan veel geruild en dezelfde stukken komen relatief weinig dubbel in het spel .
Spelers met een stuk van lage waarde proberen nu hun positie te verbeteren door dit stuk te ruilen met de linker buurman. Degenen die een stuk van voldoende hoge waarde hebben zeggen ‘ik pas’, ‘basta’ of ‘ik bluuf’ en ruilen dus niet. De hoogste speelstukken Matadoren (Herberg, Poesje, Vogel en Kap-af -ook wel Ruiter genoemd-) mogen niet geruild worden. En dat heeft gevolgen … (zie verder hieronder).
Smoel, op een speelstuk van een zelfgemaakt spel. |
Wie het laagste stuk heeft, betaalt een cent aan de pot.
Aan het eind van elke ronde betaalt een speler die het laagste stuk heeft een cent aan de pot. Dit gaat net zo lang door tot alle spelers (op één na) hun inzet kwijt zijn. Wie overblijft, is winnaar en krijgt de pot.
Wanneer de bezitter van Kap-af (of Ruiter) om een ruil wordt gevraagd slaat deze met de vuist op tafel en zegt: ‘kap af’. De aanvrager moet dan direct een cent in de pot deponeren. De eigenaar van Kap-af kan echter ook niet verder want dit (hoogste) stuk wil je niet ruilen! Daarmee is dus tevens een speelronde beëindigd.
Een bezitter van het stuk Vogel kan door het roepen van ‘sta voor de(n) vogel’ voorkomen dat de buurman aan hem of een volgende speler vraagt een ruil te doen.
De houder van het Poesje maakt alle reeds gedane ruilen van de ronde ongedaan met de tekst ‘poesje krabt alles terug’. Ook mag de bezitter van de Poes ‘miauw’ uitroepen. Vervolgens worden alle tot dan toe gedane ruilen ongedaan gemaakt, totdat ieder zijn eigen stuk weer terug heeft.
De houder van een Herberg antwoordt bij een ruilaanbod met ‘herberg voorbij’ of ‘drink een slokje/borrel en ga voorbij’. De aanbieder mag nu zijn stuk ruilen met de linkerbuurman van de bezitter van de Herberg, die dus overgeslagen wordt.
Jan Rit, slecht ter been, neemt er altijd één mee... |
Is bij het ‘blieken’ het laagste stuk (Jan Rit) aanwezig, dan moet er betaald worden aan de pot. Niet alleen door de houder hiervan, maar ook diegene met het daarop volgende laagste stuk: Jan Rit neemt er altijd één mee. Een enkele keer komt het voor dat tijdens het ruilen het stuk Jan Rit over en weer wordt gewisseld. In dat geval wordt er gezegd: ‘Rit over Rit, spel te niete’. De gehele ronde wordt ongeldig verklaard en de houder van de zak deelt opnieuw.
Wie bij het ‘blieken’ het laagste stuk heeft, betaalt dus een cent in de pot. De speler die het eerst zijn geld kwijt is, mag nog op de pof meedoen (zwêêten). Dit net zo lang totdat hij weer moet betalen. Er wordt dan ook wel gesproken van iemand die ‘op sloffen’ meedoet, of ‘ie zit op de kip.’
Zie ook: thema slabberjan